-
1 juger
〈m.〉♦voorbeelden:¶ au juger • op de gis, op goed geluk————————juger2 [zĵuuzĵee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:juger une affaire • uitspraak doen in een zaakv1) (be)oordelen3) geloven, denken -
2 judge
n. rechter; jurylid; kenner--------v. beoordelen; oordelen, vaststellen; waarderen; als rechter optredenjudge1[ dzjudzj] 〈zelfstandig naamwoord; vaak Judge〉1 rechter♦voorbeelden:he is no judge (of that) • hij is geen expert (ter zake)→ sober sober/————————judge2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 beoordelen ⇒ achten, schatten♦voorbeelden: -
3 richten
richten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 voorbereiden ⇒ klaarmaken, -zetten5 rechtop, overeind zetten♦voorbeelden:auf das Praktische gerichtet sein • op de praktijk ingesteld zijnden Tisch richten • de tafel dekkendas lässt sich schon richten • dat komt wel voor elkaar2 zich richten ⇒ zich keren, ingaan tegen3 zich richten ⇒ zich voegen, zich aanpassen♦voorbeelden: -
4 sprechen
sprechenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:die Tatsachen sprechen lassen • de feiten voor zichzelf laten sprekenauf jemanden schlecht zu sprechen sein • slecht over iemand te spreken zijnschlecht über jemanden, von jemandem sprechen • kwaad van iemand vertellenlaut, leise sprechen • hard, zachtjes praten〈 telefoon〉 sprechen Sie noch? • bent u nog aan de lijn?etwas auf Band sprechen • iets op de band insprekenalles spricht dagegen • (a) er is heel veel op tegen; (b) alle tekenen wijzen in de tegenovergestelde richtingdas spricht für sich selbst • dat spreekt voor zich(zelf), vanzelf, is vanzelfsprekendetwas spricht für, gegen jemanden • iets pleit, getuigt voor, tegen iemandfür, gegen einen Vorschlag sprechen • zich voor, tegen een voorstel uitsprekenmit sich selbst sprechen • in zichzelf pratenvon jemandem sprechen • over iemand spreken, pratenzu einem Thema sprechen • over een onderwerp sprekenjemanden zum Sprechen bringen • iemand tot spreken brengen, aan de praat krijgensprich: • met andere woordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 declameren, reciteren ⇒ voordragen♦voorbeelden:Recht sprechen • rechtsprekendas Urteil sprechen (über jemanden) • het vonnis uitspreken, wijzen (over iemand)
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский